Opruimen zwerfafval kost gemeenten jaarlijks 281 miljoen
Het opruimen van zwerfafval kost in Nederland jaarlijks 304 miljoen. Veruit het grootste deel hiervan, 281 miljoen, wordt uitgegeven door gemeenten. Dit blijkt uit het kostenonderzoek zwerfafval, dat in opdracht van Rijkswaterstaat is uitgevoerd.
Het kostenonderzoek zwerfafval heeft betrekking op het jaar 2021. Opruimkosten, zoals het machinaal en handmatig vegen en het beheer van prullenbakken, vormen de grootste kostenpost. De overige kosten zijn voor communicatie, beleid en burgerparticipatie. De in kaart gebrachte kosten zijn fors hoger dan het laatste landelijke kostenonderzoek zwerfafval. Toen bedroegen de de totale gemeentelijke kosten 157 miljoen (2018).
Het kostenonderzoek is uitgevoerd in het kader van de Europese Single-use plastic richtlijn (SUP) die in Nederland is geïmplementeerd via de Regeling kunststofproducten voor eenmalig gebruik. Producenten worden vanaf het peiljaar 2023 verantwoordelijk voor de kosten die gemeenten maken voor het opruimen van zwerfafval.
Dit betekent dat gemeenten een zogenaamde SUP-vergoeding krijgen voor dat deel van de opruimkosten dat betrekking heeft op de SUP-productcategorieën, zoals verpakkingen, drinkbekers, lichte plastic tassen, vochtige doekjes, tabaksproducten met filter en ballonnen. De vergoeding heeft alleen betrekking op de kostencomponenten handmatig en machinaal reinigen, transport en verwerkingskosten, en participatie door vrijwilligersorganisaties.
Op basis van het kostenonderzoek van RWS en een samenstellingsonderzoek stelt staatssecretaris Vivianne Heijnen de SUP-vergoeding voor gemeenten en overige gebiedsbeheerders vast. De hoogte van de vergoedingen voor het jaar 2023 wordt 1 juni 2024 gepubliceerd en vóór 1 november 2024 aan gemeenten uitgekeerd. In het tweede kwartaal van dit jaar wordt een proefberekening gemaakt, zodat gemeenten een indicatie krijgen van wat zij zullen ontvangen.
Het kostenonderzoek zwerfafval heeft betrekking op het jaar 2021. Opruimkosten, zoals het machinaal en handmatig vegen en het beheer van prullenbakken, vormen de grootste kostenpost. De overige kosten zijn voor communicatie, beleid en burgerparticipatie. De in kaart gebrachte kosten zijn fors hoger dan het laatste landelijke kostenonderzoek zwerfafval. Toen bedroegen de de totale gemeentelijke kosten 157 miljoen (2018).
Het kostenonderzoek is uitgevoerd in het kader van de Europese Single-use plastic richtlijn (SUP) die in Nederland is geïmplementeerd via de Regeling kunststofproducten voor eenmalig gebruik. Producenten worden vanaf het peiljaar 2023 verantwoordelijk voor de kosten die gemeenten maken voor het opruimen van zwerfafval.
Dit betekent dat gemeenten een zogenaamde SUP-vergoeding krijgen voor dat deel van de opruimkosten dat betrekking heeft op de SUP-productcategorieën, zoals verpakkingen, drinkbekers, lichte plastic tassen, vochtige doekjes, tabaksproducten met filter en ballonnen. De vergoeding heeft alleen betrekking op de kostencomponenten handmatig en machinaal reinigen, transport en verwerkingskosten, en participatie door vrijwilligersorganisaties.
Op basis van het kostenonderzoek van RWS en een samenstellingsonderzoek stelt staatssecretaris Vivianne Heijnen de SUP-vergoeding voor gemeenten en overige gebiedsbeheerders vast. De hoogte van de vergoedingen voor het jaar 2023 wordt 1 juni 2024 gepubliceerd en vóór 1 november 2024 aan gemeenten uitgekeerd. In het tweede kwartaal van dit jaar wordt een proefberekening gemaakt, zodat gemeenten een indicatie krijgen van wat zij zullen ontvangen.
Geen opmerkingen: